Boeren zoeken perspectief, de samenleving wil strakke kaders. Vanwege milieu, maar zeker ook met het oog op gezondheidsrisico’s. In dat kader organiseerde het Kennisplatform Veehouderij en humane gezondheid het symposium ‘Circulaire landbouw en gezondheid’. “We moeten de dialoog op gang blijven houden”, benadrukt voorzitter Annemarie Moons, voorzitter van het Kennisplatform, in haar openingswoord. Gedeputeerde Peter Drenth (Gelderland) pleit ervoor dat overheden blijvend perspectief voor ogen houden bij beleidsvorming. “Gooi je een deur dicht, prima, maar zet dan wel ergens anders een raam open.”
Relatie landbouw en samenleving
De ontwikkelingen in de veehouderij liggen onder een vergrootglas. Niet alleen vanwege de noodzaak de uitstoot van stikstof en broeikasgassen te beperken. Ook de relatie vanuit gezondheidsoogpunt is er veel aandacht voor de relatie tussen landbouw en samenleving. Onder de titel ‘Circulaire landbouw en gezondheid’ organiseerde het Kennisplatform Veehouderij en humane gezondheid op 14 oktober een symposium dat inging op specifiek het effect van landbouw op de gezondheid. Het evenement trok 110 deelnemers naar het “symbolieke” Huis der Provincie Gelderland. Met het stikstofrapport en de persconferentie van Remkes nog vers in het geheugen spraken experts en vertegenwoordigers van lokale, regionale en nationale overheden, GGD (Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst)’en, omgevingsdiensten, bedrijven, adviesbureaus en kennisinstellingen over de uitdagingen, dilemma’s en spanningen in de relatie tussen veehouderij en samenleving.
Perspectief voor de boeren van morgen
Het symposium opende met een plenair gesprek tussen Annemarie Moons (voorzitter stuurgroep Kennisplatform), Peter Drenth (gedeputeerde provincie Gelderland) en Bastiaan Pellikaan (AERES) onder leiding van dagvoorzitter Simone van Trier. Mede door de goede interactie met de zaal ontstond er een levendige en interessante discussie over de politieke, maatschappelijke en wetenschappelijke vraagstukken die we ‘de studenten van nu en de boeren van morgen’ zouden moeten meegeven (breder dan alleen de stikstofproblematiek).
De uitdagende - maar volgens gedeputeerde Drenth ook mooie - opgave voor bestuurlijk Nederland is om niet alleen te zeggen wat niet mag, maar om juist ook te noemen wat wèl mag. Pellikaan onderschrijft dat: “Studenten van nu zien echt wel perspectieven, het is dus belangrijk om jonge agrarische ondernemers (boeren, tuinders, etc.) handelingsperspectieven te bieden. Studenten zijn het meest geholpen met gedegen onderzoek waarop ze hun eigen koers kunnen varen, het stelt ze in staat zélf bewuste keuzes te maken.”
Politiek vraagstuk: integrale benadering vanuit landbouw, woningbouw en infrastructuur
Het panel (en de zaal) was eensgezind dat de stikstofdiscussie veel verder reikt dan alleen het stofje Stikstof. Pellikaan: “Het gaat om integrale benadering van water, bodem, klimaat, stikstof, Green Deal, en meer. Daarbij moet ook niet alleen vanuit landbouw worden gekeken, maar de interactie met woningbouw en infrastructuur hoort er ook bij. Het gaat over hoe wij omgaan met onze natuur en de humane gezondheid. Decennialang is al bekend dat de problematiek integraal moet worden aangepakt.” In interactie met de zaal werd gediscussieerd over hoe de structurele omslag bewerkstelligd kan worden. ‘Weg met de juridische klemmen’ en ‘investeren in innovatie’ kregen veel bijval, met als slotconclusie dat meer kennis, meer kunde en meer onderzoek noodzakelijk is. Ook werd opgemerkt uit de zaal dat er sinds de rapporten van de Club van Rome weinig is gebeurd. Gedeputeerde Drenth gaf aan dat er wel degelijk al veel gebeurd is maar ook dat er nog heel veel moet gebeuren en “We mogen niet meer tot stilstand komen.
Door de huidige stikstofdiscussie iser beweging en ruimte voor de integrale benadering. Die beweging moeten we vasthouden.
Marcel Kuijpers, pluimveehouder bij Kuijpers Kip
Gezond voedselsysteem met een gezonde bodem als fundament
Imke de Boer, hoogleraar Dieren & Duurzame Voedselsystemen bij Wageningen Universiteit & Research, belichtte in haar bijdrage de rol van het dier in een gezond voedselsysteem. “Het begint met een gezonde aarde, met een gezonde bodem als fundament”, stelde De Boer. Waarbij ze aangaf dat klimaatverandering en in veel grotere mate biodiversiteitsverlies dit systeem bedreigen.
De Boer pleit voor effectiever gebruik van (gevangen vis uit) onze wateren, akker- en graslanden. “We hebben veel duidelijkere afspraken nodig over hoe we met elkaar en met de dieren in ons voedselsysteem omgaan”, aldus de hoogleraar. “Die duidelijkheid motiveert ondernemers ook om te komen tot creatieve oplossingen.” Wat De Boer betreft, is grondgebondenheid een natuurlijke begrenzing van het voedselproductiesysteem.
Minder dierlijk voedselsysteem als basis
“We moeten ons bewust zijn dat hoofdzakelijk plantaardig voedsel de basis is voor een goed dieet voor zowel de mens als voor onze planeet.” Daarbij tekent de hoogleraar wel aan dat ze insteekt op minder dierlijk, niet op veganisme. “In dat systeem hebben reststromen geen functie en dan gaan er dus waardevolle grondstoffen verloren. Een duurzaam voedselsysteem maakt ook effectief en efficiënt gebruik van reststromen. En daarbij vervullen dieren een belangrijke rol.” De Boer is bovendien van mening dat grondstoffen die geschikt zijn voor humane consumptie, absoluut niet gebruikt mogen worden als diervoeding.
Relatie stad en achterland herstellen.
Daarnaast is het van belang de relatie tussen stad en achterland te herstellen. “De stad heeft achterland nodig voor voedsel. Die realisatie moet nieuw leven worden ingeblazen. Dat draagt bij aan het terugdringen van voedselverliezen en reststromen, inclusief humane excreten. Die moeten terug naar het achterland”, betoogde de hoogleraar.
Europese aanpak veranderen voedselsysteem in een duurzaam concept
Het veranderen van het huidige voedselsysteem in een duurzaam concept, is geen eenvoudige opgave, geeft De Boer toe. “Het is een complex vraagstuk dat we niet als land gaan oplossing. Dat vraagt op z’n minst een Europese aanpak.” Ondanks de uitdaging, is het volgens de Wageningse hoogleraar belangrijk die uitdaging wel aan te gaan en een stip op de horizon te zetten als doel. “Daarop kunnen ondernemers hun beslissingen baseren, maar wij als consument ook. Als consument heb je elke dag de mogelijkheid om een keuze te maken en de beweging te sturen naar een systeem dat voedsel produceert met respect voor aarde, mens en dier.”
Bart Wille, Slingeland Dierenartsen in de Achterhoek
Integrale benadering met aandacht voor de aanpak van zoönosen
De Utrechtse hoogleraar Arjan Stegeman onderstreept dat Nederland voor een enorme uitdaging staat bij de verduurzaming van de veehouderij. “Gegeven de huidige opgaves voor milieu en klimaat bestaat het risico dat alle inspanningen worden gericht op reductie van stikstof en kooldioxide. Het verleden heeft echter geleerd dat een eendimensionale aanpak vaak voorsorteert op een nieuw probleem in de toekomst. Voorkomen moet worden dat we één probleem oplossen en er door ons handelen elders een nieuw probleem ontstaat. De transitie naar een duurzame veehouderij vereist daarom een integrale aanpak waarbij de aanpak van zoönosen nadrukkelijk aandacht verdient”, zo stelt Stegeman. Volgens hem zijn risicoanalyse, kwaliteitscontrole veevoer, efficiënte transmissie, preventie van introductie pathogenen vanuit wilde fauna en ‘zoönosegeletterdheid’ nodig voor duurzame veehouderij zonder circulatie van zoönosen. Stegeman is als hoogleraar Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren aan Universiteit Utrecht betrokken bij diverse initiatieven die de nadruk leggen op het benaderen van gezondheid vanuit meerdere dimensies: aarde, mens en dier, de zogenoemde One Health-benadering.
Meldingsplicht voor zoönosen
Een van de aandachtsgebieden daarbij zijn zoönosen, ziekten die worden overgedragen van mens op dier. Recent lanceerde de Nederlandse overheid het Nationaal Actieplan versterken zoönosebeleid. “Vanuit het risico op ziekteverspreiding is het van belang na te denken over hoe je bedrijven in het landschap wilt zetten”, stelt Stegeman. Hij wijst er op dat niet alle potentieel zoönotische ziekten, ook meldingsplichtig zijn. “Vogelgriep is dat wel. Elke melding leidt tot maatregelen om te voorkomen dat de ziekte een bedreiging kan vormen voor mensen. Varkensgriep daarentegen, is niet meldingsplichtig. Dat betekent dat ongereguleerde verspreiding tot de mogelijkheden kan behoren. Hoe voorkom je dat?” Het antwoord is volgens hem niet, zoals vaak wordt gesuggereerd, terug naar kleinschalige landbouwbedrijven. “Tegenwoordig hebben we grotere bedrijven dan enkele decennia geleden en toch aanzienlijk minder risico op verspreiding. Het risico op overdracht tussen bedrijven is enorm gedaald, juist doordat als gevolg van schaalvergroting de afstanden tussen bedrijven toegenomen. Daarnaast weten we beter hoe we ziekten buiten de deur kunnen houden.”
Lidwien Smit, hoogleraar One Health en Milieu-epidemiologie
Workshops
De weerstand en polarisatie in hedendaagse samenlevingen wekken de indruk dat we in een ‘debatmaatschappij’ leven waarin mensen voortdurend bezig zijn hun eigen gelijk te halen. Zeker als gaat om de positie van de landbouw in de samenleving, lijkt de discussie zich te polariseren. Hoewel debat een overzicht geeft van de verschillen tussen visies en standpunten, ondersteunt het in mindere mate de pogingen van mensen om deze verschillen te leren begrijpen en overwinnen. Het voeren van een dialoog is in dit opzicht productiever. Hoe zorg je dat je als schakels in de keten daadwerkelijk in gesprek blijft en ook echt naar elkaar luistert? Op die vraag gingen Lotte van Burgsteden (VU (Vrije Universiteit Amsterdam) Amsterdam) van het Centrum voor dialoog in. Een belangrijke handreiking daarbij is met elkaar de ‘waarom-vraag’ helder te krijgen. “Als je die hebt vastgesteld, kun je met de juiste houding, met respect voor elkaars standpunt, het gesprek aangaan”, aldus Van Burgsteden. “Beide partijen moeten bereid zijn naar elkaar te luisteren. Belangrijk uitgangspunt van een dialoog is ook dat het niet gaat om winnen of verliezen, alleen dan kom je tot een echte dialoog.”
In een dialoog onderzochten de deelnemers van deze workshop de verborgen vooronderstellingen en waarden, waardoor nieuwe, gezamenlijke inzichten ontstonden. Tot op heden is echter weinig aandacht besteed aan hoe debat en dialoog tot stand komen in ‘real life’. Daarmee ontbreekt een essentiële schakel voor het beter kunnen faciliteren van dialoog in de praktijk. In deze workshop stonden we stil bij de totstandkoming van debat en dialoog in daadwerkelijke interacties, en oefenden we met de knelpunten en mogelijkheden voor dialoog in de context van overheidsbeleid. De workshop richtte zich specifiek op één hardnekkig, maatschappelijk probleem: de kwestie van de veehouderij in Nederland. Hoewel de workshop betrekking heeft op de veehouderij, droeg het ook meer in het algemeen bij aan ideeën over hoe mensen de dialoog kunnen aangaan over zogenoemde ‘wicked problems’.
Hoe geef je zoönosegeletterdheid invulling bij landinrichting? Over die vraag boog Niek van den Berk, student Industrial Design aan de TU Eindhoven zich in opdracht van Brabant Advies. Van den Berk ontwierp een model dat landinrichters op een moderne manier laat nadenken over de verschillende perspectieven (veehouder, familielid, recreant, natuurbeheerder, et cetera) bij het toewijzen en ontwikkelen van gebiedsfuncties. “Door in het proces vanuit verschillende perspectieven naar eenzelfde probleem te kijken, worden de uitdagingen inzichtelijker en kan voor een meer geïntegreerde aanpak worden gekozen, bijvoorbeeld met het oog op het voorkomen van zoönoserisico’s bij het vergunnen van een veehouderij.” In de workshop gingen de deelnemers aan de slag met denken vanuit verschillende perspectieven. Door middel van Design Thinking-opdrachten met een One Health perspectief werd ervaren wat deze opdrachten toevoegen aan de discussie over de risico’s van zoönose. Het doel van de sessie was om een ander perspectief te werpen op de problematiek door middel van ontwerpmethodieken.
Marita Voogt en Patrick Heezen van Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)) belichten het gezamenlijk meten van de luchtkwaliteit in agrarisch gebied zoals dat door veehouders en omwonenden in Venray is opgepakt in het kader van het project Boeren en Buren. RIVM begeleidde hen daarbij. Wat kunnen de deelnemers, de gemeente en onderzoekers met deze metingen? Welke lessen zijn nog steeds bruikbaar en welke nieuwe lessen leren we in de context van toenemende spanningen? Daarover gingen medewerkers van het RIVM met deelnemers aan deze workshop in gesprek.
Mestbewerking vindt op bedrijfsniveau of in centrale mestbewerkings-installaties (MBI’s) plaats. In dierlijke mest kunnen bacteriën of virussen zitten. Het is niet bekend in hoeverre de installaties deeltjes uitstoten die schadelijk zijn voor de gezondheid. Omwonenden maken zich zorgen om hun gezondheid omdat weinig bekend is over de mogelijke uitstoot (emissies) van ziekteverwekkende micro-organismen. ”Om het inzicht in emissies te vergroten, hebben we vanuit de provincie Brabant onderzoek laten uitvoeren naar potentieel risicovolle micro-organismen in lucht afkomstig van mestverwerkingsinstallaties”, lichtte Wouter Moonen (Provincie Noord Brabant) toe tijdens de workshop. Dit onderzoek is opgezet in samenwerking met het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) en de HAS Hogeschool. Doel ervan is het opstellen van een advies voor het inrichten van een monitoringsprogramma. Het project is in meerdere fasen onderverdeeld. Voor het monitoringsmeetplan moeten emissies via de lucht uit mestverwerkingsinstallaties worden bemonsterd. In deze monsters worden de pathogenen (potentieel ziekteverwekkende organismen) gemeten
“Als er gesproken wordt over natuurinclusieve landbouw vraagt iedereen: Wat is dat eigenlijk? Er zijn verschillende definities in omloop”, constateert Lyda Dik (Provincie Gelderland en Wageningen UR). In deze workshop verkende ze samen met de deelnemers wat onder het begrip ‘natuurinclusieve landbouw’ verstaan aan de hand van voorbeelden uit de praktijk. In deze workshop werden de deelnemers gestimuleerd daarover een beeld te vormen.