Nederland heeft veel intensieve veehouderij, waarbij veel dieren op een bedrijf aanwezig zijn. Als dan enkele dieren ziek worden door een infectie, kan deze infectie zich snel verspreiden en worden vaak antibiotica ingezet om zieke dieren te behandelen, maar ook om verdere verspreiding naar nog gezonde dieren te voorkomen. Omdat voor dieren dezelfde antibiotica zijn gebruikt als voor mensen, is de zorg reëel dat bij dieren resistentie ontstaat die ook voor mensen gevaarlijk kan zijn. Daarom wil de overheid het gebruik van antibiotica in de veehouderij verminderen.
Bij landbouwhuisdieren werden antibiotica ook ingezet als groeibevorderaar. In 2006 heeft de Europese Unie het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar verboden. Als reactie daarop nam het gebruik van antibiotica in de veehouderij echter niet af, omdat antibiotica vaker werden ingezet voor de behandeling van zieke dieren.
Nederland stond tot voor kort bovenaan de lijst van landen die veel antibiotica gebruiken in de veehouderij in Europa. Hierdoor werden resistente bacteriën regelmatig bij dieren, maar ook op het vlees in de winkel aangetroffen. Door allerlei maatregelen is het gebruik van antibiotica in de Nederlandse veehouderij enorm gedaald (58% in 2014 ten opzichte van 2009), de doelstelling is om het nog verder te laten dalen tot 70% minder ten opzichte van 2009. Voor sommige bacteriesoorten is de resistentie tegen bepaalde antibiotica dan ook iets gedaald, maar nog steeds worden resistente bacteriën regelmatig bij dieren en op het vlees aangetroffen. Meer informatie is te vinden in de MARAN-rapporten, waarin jaarlijks over de monitoring van het veterinaire antibioticagebruik en ontwikkelingen in antibioticaresistentie wordt gepubliceerd.
Wat zijn andere bronnen in de veehouderijketen?
Binnen de hele voedselketen kunnen dieren besmet kunnen zijn. Daarbij is direct contact met dieren die resistente bacteriën bij zich dragen een risico om deze bacteriën over te dragen naar de mens. Daarnaast kunnen in slachterijen en vleesbewerkingsbedrijven kruisbesmettingen voorkomen, waarbij verspreiding van resistente bacteriën op eindproducten kan plaatsvinden. Voedsel kan dan een bron zijn voor de mens.
Verder komen resistente bacteriën ook voor in de mest van dieren en in de omgeving van veehouderijen. In hoeverre dit bijdraagt aan besmetting naar de mens is onduidelijk.