Op dinsdag 18 maart 2025 organiseerde het Kennisplatform Veehouderij en humane gezondheid een webinar naar aanleiding van het Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-III) rapport dat begin februari is gepubliceerd. VGO Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden ) is een onderzoek van RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), Universiteit Utrecht, Wageningen Universiteit en Research en Nivel. De resultaten uit VGO-III bevestigen dat mensen die in de buurt wonen van geitenhouderijen een groter risico op longontsteking hebben. In het VGO-III onderzoek werd onderzocht hoe dat komt.

Lidwien Smit, hoofdonderzoeker van de VGO studie, hoogleraar One Health en Milieu-Epidemiologie en hoofd van de ‘One Health Microbial’ groep van het Institute for Risk Assessment Sciences (Universiteit Utrecht), presenteerde de resultaten van het VGO-III onderzoek. Ingrid van den Broek en Ilse van den Aker volgden de presentatie van Lidwien op met een reactie vanuit de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) op de resultaten van het onderzoek. Henk Saak, adviseur Medische Milieukunde bij de GGD Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst), geeft een perspectief over de betekenis van de VGO-III resultaten voor de samenleving.

Aanpak en resultaten van het VGO-III onderzoek

Presentatie door Lidwien Smit

Het onderzoek naar veehouderij en gezondheid begon na signalen van huisartsen dat er meer luchtwegklachten en luchtweginfecties voorkomen bij omwonenden rond intensieve veehouderijen, met name in het oosten van Noord-Brabant en noorden van Limburg. In deze gebieden komen 40-60% meer gevallen van longontsteking voor vergeleken met gebieden zonder intensieve veehouderijen. Slechte luchtkwaliteit, onder meer door uitstoot van veehouderijen, zoals pluimveebedrijven, kunnen daar mogelijk aan bijdragen. Van 2009 tot en met 2019 is er in dit gebied ook een consistent verband gevonden tussen wonen binnen 500-2000 meter van geitenhouderijen en een hoger risico op longontsteking. In 2009 en 2010 kon dit verband deels worden verklaard door Q-koorts, maar voor de jaren daarna is de oorzaak onbekend. In VGO Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden )-III werden vergelijkbare verbanden tussen geitenhouderij en longontsteking gevonden in Utrecht, Gelderland en Overijssel.

Een literatuuronderzoek vond in totaal 96 micro-organismen beschreven op geitenhouderijen die mogelijke longontsteking kunnen veroorzaken bij de mens. Uit metingen op geitenhouderijen blijkt dat 32 van deze ziekteverwekkers vaak worden aangetroffen in stallucht, dit zijn vooral bacteriën uit strooisel en stalmest. Een deel van deze bacteriën werd ook in de buitenlucht en bij patiënten met een longontsteking teruggevonden. Virussen en schimmels lijken geen grote rol te spelen.

Door COVID-19 werd het onderzoek bemoeilijkt, vooral het includeren van patiënten bij huisartsen werd ernstig beperkt. In totaal werden 108 patiënten met longontsteking onderzocht, maar meer data had waarschijnlijk meer inzicht kunnen geven.

Aanbevelingen zijn:

  • Het risico op longontsteking systematisch blijven volgen via huisartsgegevens.
  • Onderzoeken hoe de aanwezigheid van ziekteverwekkers in stal- en omgevingslucht kan worden verminderd zonder negatieve neveneffecten, zoals veranderingen in het gebruik van stalmest en strooisel.

Reactie ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN)

Ingrid van den Broek, VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)

Het VGO Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden )-III onderzoek, uitgevoerd in opdracht van de ministeries van LVVN en VWS (met betrokkenheid van ministerie IenW), richt zich op de oorzaak van gezondheidseffecten bij omwonenden van geitenhouderijen. Begin februari, na publicatie van VGO-III, volgde een Kamerbrief met een eerste reactie van de ministers, waarin zij benadrukten de gevonden effecten serieus te nemen. Voor verdere beleidsvorming is besloten een adviesaanvraag in te dienen bij de Gezondheidsraad.

De Gezondheidsraad brengt hierover advies uit in twee delen. Begin juli komt het 1e deeladvies over wetenschappelijke inzichten, waaronder VGO-III, over het verband tussen geitenhouderijen en verhoogd risico op longontsteking. Hierbij gaat het vooral om de duiding van de beschikbare wetenschappelijke literatuur over het verband tussen de nabijheid van geitenhouderijen en het risico op longontsteking. In november komt het 2e deel advies dat gaat over complexere en meer gedetailleerde vragen omtrent de aard en ernst van de gezondheidseffecten en de mogelijke oorzaken, en risicogroepen.

Op basis hiervan worden verdere stappen bepaald en zal de Kamer opnieuw worden geïnformeerd over besluiten met betrekking tot geitenhouderijen en gezondheid van omwonenden.

Ilse van den Aker, LVVN

Provincies en gemeenten zijn het bevoegd gezag als het gaat om vergunningverlening voor bijvoorbeeld nieuwe stallen of het instellen van een moratoria. In de recente brief aan de Kamer gaven de ministers aan provincies met een lopend moratorium op te roepen dit te handhaven tot het advies van de Gezondheidsraad beschikbaar is. Er zijn, en worden, veel gesprekken gevoerd met provincies over het onderwerp veehouderij en gezondheid omwonenden. Binnenkort wordt dit onderwerp op het hoogste bestuurlijke overleg over het landelijk gebied besproken. Het doel is om samen met provincies, gemeenten en andere betrokkenen een duidelijke samenwerking af te spreken, waarbij iedere partij vanuit zijn eigen rol bijdraagt aan de uiteindelijke beleidskeuzes.

Daarnaast blijven ook gesprekken met de sector, het Longfonds en de GGD Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst) een belangrijk onderdeel van de voorbereidingen. Eind dit jaar wordt besluitvorming over een vervolgaanpak verwacht.

Onderzoek en praktijk

Presentatie Henk Saak over geitenhouderijen en volksgezondheid

Henk Saak benadrukt de rol van epidemiologie als een harde wetenschap, waarbij verbanden tussen ziektes en populaties worden onderzocht, vaak zonder de precieze ziekteverwekker te kennen. Als voorbeeld uit de geschiedenis haalt hij John Snow aan, die in de 19e eeuw cholera-uitbraken wist in te dammen door verbanden te leggen tussen plaats en uitbraak en in te grijpen zonder specifieke kennis van de ziekteverwekker. Ook Robert Koch bedacht dat ziekmakende bacteriën de oorzaak van bepaalde ziektes zijn. Met zijn postulaten bewees hij de relatie tussen een ziekmakende bacterie en een aandoening. Het was toen nog niet bekend dat mensen vol zitten met allerlei micro-organismen, waarvan slechts een aantal ziekmakend zijn. Deze micro-organismen hebben we nodig, onder andere als onderdeel van onze afweer.  

Het VGO Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden ) onderzoek heeft over meerdere jaren aangetoond dat er vaker longontstekingen voorkomen als je dichtbij een geitenhouderij woont. Hierop geeft de GGD Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst) het volgende landelijk advies: “Houd afstand tussen de geitenhouderijen en gevoelige bestemmingen zoals woningen, verzorgingshuizen, kinderopvang en scholen.” Het probleem is echter dat er in Nederland - met name in het gebied rond Arnhem, Nijmegen, en Zuidoost-Brabant - niet alleen een hoge bevolkingsdichtheid is, maar ook een hoge dichtheid aan intensive geitenhouderijen. Dat betekent dat er bestaande geitenhouderijen en bestaande woningen zijn, ook met minder dan 2000 meter afstand tussen beide.

Wanneer je gaat kijken naar de hoeveelheid geitenhouderijen in Nederland en waar die precies staan en de bevolkingsdichtheid hiernaast legt, dan zie je dat er niet zo veel keuze is voor een alternatief waar de geitenhouderijen zich zouden kunnen bevinden. Door het intensieve landgebruik in Nederland, waarbij 54% van het land al wordt benut voor landbouw, blijft er weinig ruimte over om geitenhouderijen of woningen naar te verplaatsen. Daarnaast spelen andere beperkingen zoals het stikstofprobleem een rol.

Het is een complexe uitdaging om keuzes te maken die de gezondheid van omwonenden waarborgen zonder onrealistische veranderingen in landgebruik af te dwingen. Henk Saak sluit af met een verwijzing naar Snow, die succesvol ingreep op basis van epidemiologische gegevens: een oproep om op basis van de bestaande epidemiologische inzichten stappen te zetten, ondanks dat  de precieze ziekteverwekkers vooralsnog onbekend zijn.

Samenvatting vragen en antwoorden

Onderstaand zijn de samengevatte vragen en antwoorden gesteld in dit webinar. Voor overige vragen en antwoorden verwijzen we je naar de vragen en antwoorden op de VGO pagina.

Hoe verhoudt zich het percentage longontstekingen met regio's met juist een hele grote verstedelijking?

Dit is niet onderzocht, omdat voor VGO Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden )-III bewust de keuze is gemaakt om de bewoners in het VGO-gebied te vergelijken met vergelijkbare plattelandsgemeenten. Die vergelijkbare plattelandsgemeenten hebben zoveel mogelijk eenzelfde sociaaleconomisch niveau, maar geen grote aantallen intensieve veehouderijen. 

Het verhoogde aantal longontstekingen kan ook liggen aan andere factoren in de omgeving, zoals andere veehouderijen die de luchtkwaliteit beïnvloeden. En wat is de bijdrage van andere veehouderijen aan de oorzaak van ontstekingen?

Er is in VGO altijd gekeken of de effecten mogelijk door andere veehouderijen te verklaren zijn. Pluimvee is bijvoorbeeld altijd meegenomen en in het verleden is ook rekening gehouden met varkenshouderijen, diverse andere typen veehouderijen, en fijnstof uit andere bronnen van luchtvervuiling. We zagen eigenlijk altijd alleen rondom geitenhouderijen en pluimveehouderijen steeds een consistent beeld van verhoogde associaties en niet voor de andere diersoorten. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat het ook een combinatie van verschillende veehouderijen betreft. Met alle analyses die gedaan zijn bleef toch vooral geitenhouderijen daar steeds uitkomen.

Wat was de invloed van de corona-periode op de meldingen van het aantal patiënten bij de deelnemende huisartsenpraktijken?

Dat weten we niet precies, vanaf 2020 is er in VGO-III geen onderzoek gedaan met de huisartsenregistraties van het Nivel. In de COVID jaren kwamen mogelijk minder mensen met longontsteking bij de huisarts, omdat ze mogelijk via teststraten direct naar het ziekenhuis gingen. 

Waarom was bloedonderzoek niet mogelijk bij patiënten met een longontsteking?

Dit hadden we graag willen doen, maar er waren veel medisch-ethische en privacy-gerelateerde uitdagingen bij het onderzoek naar huisartsenpatiënten. Het was daardoor om meerdere redenen niet haalbaar om meer monsters af te nemen bij deze patiënten. Ook was het niet mogelijk om na afloop de patiënten opnieuw te benaderen. Het uitvoeren van gedegen onderzoek bij huisartsen is een grote uitdaging, vooral als het gaat om het volgen van patiënten. Patiënten komen vaak in een zeer kwetsbare toestand bij de huisarts terecht, waarbij je alleen toestemming kan vragen voor een beperkt, weinig invasief onderzoek dat de behandeling van de patiënt zo min mogelijk verstoort. Dan is het uitvoeren van bloedonderzoek geen optie. Idealiter zou je bij bloedonderzoek namelijk niet een eenmalige bloedafname doen, maar deze later nogmaals herhalen. In een ideale situatie zou je zelfs voorafgaand aan het ontwikkelen van een longontsteking al bloedmonsters willen hebben. Een niet uitvoerbaar proces. Het vaststellen van de exacte oorzaak van een longontsteking bij een patiënt, of het nu een virus of bacterie betreft, is überhaupt al een hele uitdaging. Het identificeren van de werkelijke verwekker van een longontsteking is moeilijk vast te stellen.

Waar zijn de patiënten uit 2018, 2019 en 2020? Er wordt in het onderzoek gesproken dat er, mede door corona, niet meer dan 108 patiënten bereid waren deel te nemen aan het onderzoek, dat liep van 2018 tot 2024. Dus waar zijn de patiënten die periode?

Dit klopt niet helemaal, want in 2018-2019 is er bijvoorbeeld wel gestart met het epidemiologische onderzoek. In die jaren hebben we kunnen laten zien dat er verbanden zijn tussen longontsteking en het wonen in de omgeving van geitenhouderijen. Het onderzoek bij de huisarts zelf liep ongeveer gelijk met de coronaepidemie. En na afloop zijn we ook langer doorgegaan. We merkten dat de werkdruk van de huisartsen heel hoog is, en dit soort onderzoek leent zich slecht om toe te voegen aan wat de huisarts allemaal al doet. Daar is eigenlijk een andere onderzoeksinfrastructuur voor nodig. Er is ook overwogen bij teststraten te gaan staan of het onderzoek naar het ziekenhuis te halen. Deze mogelijkheden hebben we uitgebreid doorlopen, om uiteindelijk toch tot de conclusie gekomen dat het signaal en de associatie bij de huisartsen vandaan komt en dat daarom het onderzoek daar thuishoort.

Bij de vergunningverlening maken we gebruik van een toetsingskader op basis van jurisprudentie. Daarbij is het van belang om te weten: in hoeverre is er met VGO-III nu sprake van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten?

Deze vraag ligt niet bij de onderzoeker(s), maar bij bijvoorbeeld de Gezondheidsraad of personen die met het rapport van de Gezondheidsraad verder gaan. 

Gelet op de vele onzekerheden, wat kan ik het beste adviseren aan initiatiefnemers die gevoelige functies willen ontwikkelen binnen een straal van 500 tot 2000 m van een geitenhouderij? Doe het niet? Of zijn er nuances mogelijk? 

Onderzoek laat een groter risico op longontstekingen nabij geitenhouderijen zien. Bij gevoelige bestemmingen is het belangrijk hier vooraf goed over na te denken. Hoe ga je het uitleggen op het moment dat er iemand ziek wordt? Zorg dan onder andere dat je duidelijk kunt uitleggen welke bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt. Het is een complexe opgave waarin zorgvuldigheid en transparantie cruciaal zijn.

Zijn deze micro-organismen die een longontsteking bij mensen kunnen veroorzaken uniek in het voorkomen op een geitenhouderij, of komen deze overal voor? Zijn deze ziekteverwekkers vaker aangetroffen bij patiënten binnen de 2 km dan buiten de 2 km? 

We weten niet welke van de gevonden bacteriën de oorzaak is van de longontstekingen bij geitenhouderijen. Misschien is het juist wel een bepaalde combinatie van bacteriën. Daarom is dit onderzoek ook zo complex. Zoals ook uit het verhaal van Henk naar voren komt: soms weet je gewoon niet precies weet waar je naar kijkt, maar zie je wel heel duidelijk een verband.

In de Kamerbrief is een melding gemaakt van 20 tot 100 doden. Waarom staat dat in die brief als geen causaliteit is aangetoond?

Het is duidelijk dat longontsteking vaker voorkomt in de buurt van geitenhouderijen, dus dat verband is aangetoond. We hebben alleen nog niet de precieze oorzaak kunnen vaststellen; we weten dat een aantal bacteriën daar kandidaten voor zijn. Bij het uitkomen van dat rapport hebben wij gekeken naar of er al iets gezegd kan worden over de ernst van het gezondheidseffect of de grootte van het effect voor mensen die in de buurt van een geitenhouderij wonen. Er is door de VGO-onderzoekers een schatting gemaakt van het aantal longontstekingen. Maar de minister wilde ook inzicht in wat dat betekent in termen van aantallen ziekenhuisopnamen en sterfgevallen. Dus we hebben het geschatte aantal longontstekingen door geitenhouderijen gecombineerd met wat er bekend is voor Nederland over het percentage patiënten met longontsteking dat in het ziekenhuis terecht komt of overlijdt. Dat staat ook in de Kamerbrief.

Hoe is het te verklaren dat omwonenden wel ziek, maar de geitenhouders niet ziek werden?

Ten eerste weten we dat niet. Er zijn zo'n 450 geitenhouderijen in Nederland met mogelijk 1000 - 1500 mensen die daar werkzaam zijn. De incidentie van longontsteking, dus de hoeveel dit voorkomt, is ongeveer 15 op de 1000 mensen per jaar. Daarbij moet rekening worden gehouden met dat je het dan met name over gevoeligere mensen hebt: vooral oudere mensen en hele jonge mensen met bestaande aandoeningen krijgen ontstekingen. Dit betekent dus dat in de gezonde beroepspopulatie longontsteking heel weinig voorkomt. Het is een hele ernstige aandoening en het zal best af en toe gebeuren dat een geitenhouder longontsteking krijgt. Er is geen registratie van het beroep van de mensen die bij de huisarts komen of in het ziekenhuis worden opgenomen, daarom is het moeilijk te zeggen.

De Gezondheidsraad is in 2018 ook al met een advies gekomen. Gelden de belangrijkste kritiekpunten van de Gezondheidsraad uit 2018 niet eigenlijk ook voor dit onderzoek? 

Dat is niet gemakkelijk te beantwoorden. Het advies van de Gezondheidsraad uit 2018 was een uitgebreid stuk, maar een van de eerste conclusies hieruit was dat er nog meer robuuste informatie verzameld moest worden: de gegevensbasis van de gezondheidseffecten van veehouderij en gezondheid omwonenden was nog te beperkt. Dat is nu wel anders. Met VGO-III is er nog jarenlang onderzoek gedaan en zijn er gegevens verzameld. In de epidemiologische studies is bijvoorbeeld het gebied waarin onderzoek is gedaan flink uitgebreid; de eerste twee rapporten beperkten zich tot Brabant en Limburg, nu zijn Utrecht, Gelderland en Overijssel daaraan toegevoegd. Dit geeft een veel sterker beeld van wat er speelt. 

Daarnaast werd in het Gezondheidsraadadvies in 2018 een aantal dingen genoemd over mogelijke oorzaken en vragen daaromtrent. Toen werd er nog gesproken over fijnstof en endotoxine, dus meer algemene luchtvervuiling, die ook een rol zou spelen. Met het huidige onderzoek vermoeden we dat het om één of meerdere bacteriën gaat, dus we hebben daar nu ook een duidelijker beeld van gekregen. VGO-III is daarom wel belangrijk voor de Gezondheidsraad om nader te bestuderen. 

Maakt het uit voor de verspreiding van de bacteriën in de omgeving als er tussen de geitenhouderij en woningen binnen 2 km een drukke snelweg ligt?

Een snelweg heeft niet altijd dezelfde eigenschappen en de factoren die daarbij een rol spelen maken het een uiterst complex vraagstuk. Het gaat daarbij om windrichtingen, -snelheden en temperaturen die mogelijk van invloed zijn. Door de complexiteit kunnen we geen uitspraak doen over het mogelijk effect van een snelweg tussen geitenhouderijen en omwonenden. De onderzoekers krijgen vaak de vraag over windrichting en of je daar niet veel meer rekening mee kunt houden. In het VGO onderzoek wordt gekeken naar risico’s gedurende een heel jaar. Daarnaast leiden dit soort parameters tot nog meer meetfouten in hoe je je blootstelling karakteriseert. Een grove bepaling van blootstelling definiëren we door een straal rondom geitenhouderij te trekken. Dat zegt nog altijd relatief weinig over de echte blootstelling die mensen ervaren, dus er wordt gemeten met een grote meetfout. Dat we ondanks deze grote meetfout toch de consistente associaties blijven vinden tussen longontstekingen en afstand tot geitenhouderijen duidt er juist op dat er met grote waarschijnlijk iets aan de hand is rond die geitenhouderijen. 

Resultaten lijken vooral kwalitatief en associatief. Een vervolgstap naar causaliteit ontbreekt. Achten jullie de kans op ontbreken van causaliteit echter dermate klein dat wordt geadviseerd over interventiemaatregelen voor geitenhouders?

Epidemiologisch bewijs is hard bewijs. Het zou ideaal zijn om te kunnen aantonen dat een specifieke bacterie zowel in de longen als op de geit voorkomt. Maar zelfs als dat lukt, verandert er niet veel aan de uitkomst: namelijk een hogere kans op longontsteking. Dit zou het advies niet wezenlijk aanpassen, hoewel je bij bepaalde micro-organismen wellicht beheersmaatregelen zou kunnen overwegen. Causaliteit aantonen is niet zeker, maar wat wel vaststaat, is dat er consequent een verhoogd risico op longontsteking wordt gevonden. 

Zitten de bacteriën ook in mest op het land? Moeten we bij vergunningverlening dan ook rekening houden met grote mestopslagen?

De bacteriën die gevonden zijn worden ook in de mest gevonden. Er is geen onderzoek gedaan naar hoe lang ze overleven in de mest. Er is ook niet gekeken naar waar mest bijvoorbeeld wordt uitgereden of op het land wordt gebracht. Dus de achterliggende vraag is: is dat ook een risico voor mensen die in de buurt wonen van velden waar bijvoorbeeld mest wordt uitgereden? Dat weten we niet. Het is ook ontzettend moeilijk te onderzoeken waar die mest precies naartoe gaat. In eerder onderzoek rond Q-koorts is hiernaar gekeken en daaruit blijkt dat het ontzettend ingewikkeld te onderzoeken is. Omdat er zo duidelijk rondom de geitenhouderij een verband wordt gevonden, is in het onderzoek gefocust op wat er uit de stal komt aan emissies. 

Welke maatregelen zijn effectief om in te zetten voor geitenbedrijven? Wat zou de sector zelf kunnen doen? Bijvoorbeeld mest zo spoedig mogelijk af laten voeren, geiten laten weiden en luchtwassers op de stal zijn enkele suggesties die worden gedaan. Hoe denken jullie daarover?

Op dit moment zijn daar eigenlijk geen duidelijke aanknopingspunten voor. Het invoeren van maatregelen kost geld en als je niet zeker weet dat het dan ook iets oplevert, dan is het een twijfelachtig advies. Het is wel verstandig om daarover na te gaan denken. En natuurlijk eerst het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Als dat er is, kunnen we gaan nadenken welke maatregelen zinvol kunnen zijn. Er is hiervoor mogelijk nog wel meer nodig dan het VGO-III onderzoek dat er nu ligt.

In het verleden zijn er door de veehouderijsector allerlei innovatieve maatregelen en technische aanpassingen ontwikkeld (bijvoorbeeld luchtwassers). In de praktijk blijkt vaak dat de effectiviteit hiervan tegenvalt. Je kan toch alleen maatregelen nemen als je precies weet wat er gebeurt en waar?

We vinden een aantal micro-organismen in de stallucht. We vinden die ook buiten de stal, dus die stallucht wordt naar buiten verplaatst. Een eerste gedachte is: probeer dat te voorkomen. Maar het is zoeken naar wat haalbaar en mogelijk is. Oplossingen als “we bouwen een potdichte stal voor de geiten en ze mogen er nooit meer uit”, of “we gaan alle huizen die binnen 2000 m van de geitenstal staan afbreken”, zijn niet realistisch. We moeten goed nadenken over wat zinvol en duurzaam is. Op dit moment, op basis van dit onderzoek, kun je nog niet zeggen: de deuren moeten sluiten. Een vraag die we wel kunnen stellen is: “willen we nog meer geitenbedrijven terwijl we weten dat daar consequenties aan zitten?”

In het VGO-III rapport is te lezen dat de geitenhouders als enige serologisch (op antigenen/antilichamen) getest zijn. Wat hebben die serologische onderzoeken opgeleverd?

We hebben bij de geitenhouders vooral gekeken naar de aanwezigheid van antistoffen tegen bepaalde schimmels, mogelijk omdat er door het composteren van de mest bepaalde schimmels zouden vrijkomen, waar de geitenhouders ook aan blootgesteld zouden zijn. We zien ook wel dat die geitenhouders iets meer van die antistoffen hebben tegen verschillende van deze schimmels, ten opzichte van controlepersonen. Dat is wat het tot nu toe heeft opgeleverd. Helaas kan dit niet worden vergeleken met patiënten met een longontsteking. 

Henk Saak hint een beetje naar structuurbeleid, dus saneren van de veehouderij. Die beweging is ook aangekondigd voor pluimveehouderij in verband met vogelgriep. Vinden jullie dat een waardevolle te onderzoeken strategie?

Het is op zich logisch dat je aan dat soort maatregelen gaat denken, maar daar zijn we nog niet. Daarvoor wachten we echt het advies van de Gezondheidsraad af.